woensdag 17 juli 2013

Tegenstrijdige Teksten in den Bijbel - De Dageraad 1916

De scans van de Tegenstrijdige Teksten in den Bijbel zijn bedoeld als tijdsdocument; Josz-Vosz neemt anders dat hij deze plaatst in zijn blog geen verantwoordelijkheid op zich over de inhoud.
Het bestuur van De Dageraad 1916 is de vervaardiger en uitgever.

De afdruk van de originele inleiding en afsluitende tekst zijn hier gedigitaliseerd opgenomen d.m.v. OCR met handmatige correctie waar nodig. 


TEGENSTRIJDIGE TEKSTEN
IN DEN BIJBEL.


MET EEN VOORREDE VAN HET BESTUUR
DER VERENIGING "DE DAGERAAD'' EN
- EEN NASCHRIFT AAN DR. A. KUYPER. - 


ZEVENDE DRUK.
OMGEWERKT EN AANGEVULD DOOR DR. W. MEIJER.


UITGEGEVEN DOOR DE VERENIGING ''DE DAGERAAD''
AMSTERDAM  -  1916  -  REGULIERSDWARSSTRAAT 83.


3




______


Als tot verstandigen spreek ik, beoordeelt
 gij hetgeen ik zeg.

Paul. 1 Cor. 10 : 15.


Het verheugt ons hierbij weder een nieuwe uitgave aan te kondigen van de „Tegenstrijdige Teksten” uit den Bijbel, waarvan nu reeds 30.000 stuks zijn verspreid. Zij zijn in Amerika in ’t Duitsch vertaald en ook in ’t Zweedsch. Zoo vinden zij overal hun weg, en werken krachtig mede tot ondermijning van ’t Bijbelgezag.
Hoe zijn we toch aan dien Bijbel, die nu reeds zoo veel eeuwen lang zijn opgedrongen gezag onder ons weet te handhaven, en zooveel verbittering heeft teweeg gebracht, eigenlijk gekomen?
Bijbel is een woord dat overgenomen is van ’t Grieksche „biblia” en biblia beteekent, niet, zooals in de Statenvertaling op den titel staat de schrift maar de schriften, letterlijk „beschrevene papyrus­rollen”, wat oudtijds met ons woord Boeken gelijk stond.
Als men dus over Bijbelboeken spreekt, zegt men tweemaal hetzelfde.
De overlevering nu leert, dat die Boeken alle Gods woord be­vatten, ingegeven zijn door den Heiligen Geest en dus onfeilbare waarheid zijn. Duizenden en nogmaals duizenden hebben dit de eeuwen door geloofd.
Wat is nu daaromtrent na geschiedkundig onderzoek gebleken?
Dat in de eerste of tweede eeuw vóór Christus eenige Joodsche priesters en Schriftgeleerden in Palestina hebben uitgemaakt en vastgesteld, welke boeken zij als heilig erkenden en als het woord Gods in de Synagoge wilden hebben voorgelezen; welke daarentegen voor het volk verborgen zouden worden gehouden, weshalve deze laatste Apocrypha werden genoemd.
Desgelijks hebben later de kerkvergaderingen der bisschoppen van de Katholieke Kerk uitgemaakt, welke boeken in het Nieuwe

4
Testament zouden worden opgenomen en welke ter zijde zouden worden 
gelegd 1).
Uit een en ander blijkt dat de boeken, die door velen nog heden ten dage als de Openbaring Gods worden beschouwd, niet anders zijn dan een Bloemlezing van Geschriften welke, voor zoover ’t O. T. betreft door de Farizeeën 2) en wat ’t N. T. betreft door de bisschoppen heilig verklaard zijn, als zijnde in overeenstemming met hetgeen door hen toenmaals voor waarheid werd gehouden.
De geheele Christenheid nam het O. T. aan, op gezag van de Synagoge en erkende het Nieuwe op gezag der Conciliën.
Dientengevolge gelooft nog thans de hevigste Anti-Semiet onder de Christenen wat weleer op gezag der Palestijnsche Joden, en de heftigste Antipapist onder de Hervormden wat destijds op gezag van het Concilie van Hippo, d. i. der R. C. kerk door de Christenheid als regel des geloofs is erkend.
Duidelijk stond dit Augustinus voor den geest toen hij zeide : Ik zou het Evangelie niet gelooven, indien het gezag der kerk mij daartoe niet dwong.
Al wie zich door dat kerkgezag dan ook niet meer wil laten dwingen, moet ook niet meer aan het gezag van den Bijbel ge­looven. Hoe kan men in onzen tijd nog hechten aan de beteekenis van boeken, die door eenige joodsche schriftgeleerden een paar eeuwen vóór Christus en door eenige bisschoppen uit de 4de eeuw na Christus zijn aangemerkt als uitdrukking van hetgeen men toenmaals geloofde. Eerst toch is het geloof ontstaan, daarna de Bijbel 3).
Hierbij komt nog dat de Grieksche Joden in den ouden tijd en de Roomsche en Luthersche Christenen van onzen tijd nog verscheidene Apocryphen als geloofwaardig hebben erkend, die door de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden als minderwaardig zijn af­gekeurd en door de tegenwoordige Bijbelgenootschappen die als ’t ware in de plaats der Conciliën zijn opgetreden, eigendunkelijk uit den Bijbel worden weggelaten, zoodat er ten slotte tweeërlei soort van Openbaring is.
Ons dunkt dit alles is meer dan genoeg om aan den Bijbel alle uitwendig gezag te ontzeggen, om van de moeilijkheid der taal, de oudheid der Boeken, de vervalsching van den tekst en andere, zwarigheden maar niet eens te gewagen.

1) Langdurig is onder de Joden beraadslaagd of het boek der Spreuken, Prediker en Ezechiël wel heilig mochten heeten en onder de bisschoppen of de brieven van Petrus en Jacobus en de Openbaring wel mochten worden opgenomen.
Calvijn zelf hield den 2den Petrusbrief voor onecht en Luther gaf te kennen dat de brief aan Jacobus niet strookte met ’t Apostolisch geloof.
2) Volgens Spinoza zijn het hoofdzakelijk de Farizeën geweest, die den O. T. Kanon hebben samengelezen, omdat de Sadduceeën nooit het Boek Daniël in dien Kanon zouden hebben geduld, aangezien daarin openlijk de opstanding wordt geleerd, die door hen werd geloochend.
3) De meesten stellen zich dit omgekeerd voor.

  5

Toch zijn er altijd nog ernstige menschen, die vasthouden aan de Schrift als de Openbaring Gods.
Ten deele zijn dit menschen die volslagen onkundig zijn omtrent de wijze waarop de Bijbel tot stand is gekomen, en in dit opzicht ouders òf leermeesters, die even weinig weten als zij, blindelings volgen.
Voor hen moge bovenstaande uiteenzetting dienen.
Maar ook zijn er die anders denken.
Deze dieper nadenkenden, verwerpen wel het uiterlijke gezag, maar houden desniettemin vast aan ’t geen zij Gods woord noemen, omdat, naar zij beweren, de Heilige Geest in hun gemoed getuigt van de waarheid van al wat in die Schrift is geschreven, ook al is dit met de rede in strijd. 1)
Deze overweging is van meer gewicht dan ’t bloot gelooven op gezag en om haar te weerleggen kunnen wij niet volstaan met ons op de geschiedenis te beroepen.
Tegenover haar hebben wij te verwijzen naar de eischen van het gezond verstand, dat ons leert dat van twee tegenstrijdige beweringen slechts ééne waar kan zijn. Zijn nu dergelijke tegen­strijdige uitspraken in den Bijbel aan te toonen, dan volgt daaruit dat niet alles wat in dat boek staat waarachtig is en derhalve ook geen woord van God kan zijn.
Daarom hebben wij ons tot taak gesteld eenige van die tegen­strijdige teksten te verzamelen, om de menschen te overtuigen dat men hier volstrekt niet met eenige bijzondere Openbaring van God te doen heeft, en dat men dus bij verschil van inzicht moet trachten elkander met redelijke bewijsgronden te overtuigen en nooit met woorden uit de ten onrechte zoogenaamde Heilige Schrift 2)
De menigte tot dit inzicht te brengen is nog altijd van ’t hoogste gewicht. Want al is gelukkig in onze naaste omgeving geen vervolging om des geloofs wil meer mogelijk, al komt deze nog maar alleen in onbeschaafde landen als Rusland en Turkije voor, toch bestaat er nog, ook bij ons, een wereld van haat en nijd, achterdocht en kwelling, twist en tweedracht om des geloofs wil tusschen kinderen van eenen huize, zonen van hetzelfde vaderland, leden van dezelfde maatschappij, toch is nog steeds dat geloof in het gezag van den Bijbel een der grootste struikelblokken voor den vooruitgang van ons geslacht.
Immers, het geloof in een bijzondere openbaring, welke ook, hetzij die van Mozes, hetzij van Jezus, hetzij van Mohammed,
 
1) Calvijn zeide: Testimonium Spiritus omni ratione praestantius. Het ge­tuigenis des Geestes gaat boven allo redeneering uit.
2) Wie zich overtuigen wil hoe onheilig die Schrift hier en daar is, leze la Bible amusante van Leo Taxil.

  6

hetzij van Madame Blavatsky verhindert de vrije ontwikkeling van het denken en bij voorbaat (a priori) alle redelijk overleg, waardoor het vreedzaam samenleven van menschen voortdurend in gevaar verkeert.
In den eersten Brief aan de Corinthiërs zegt Paulus zelf: „als tot verstandigen spreek ik, beoordeelt gij hetgeen ik zeg”.
Indien de geloovigen dit woord slechts ter harte wilden nemen en niet als de Israëlieten, de profeten op hun woord wilden gelooven, dan zouden zij onmiddellijk Paulus’ dogmatiek zelf als absurd verwerpen.
Hoeveel geestelijke ellende, gewetenswroeging en zieleleed zou daardoor niet voorkomen worden!
Bovendien is het niet te ontkennen dat onze denkbeelden hoe langer zoo meer afwijken van de Bijbelsche wereldbeschouwing en dat de geest des tijds, gedragen door de grondbeginselen der Fransche Revolutie, zich tegen de meeste harer grondbeginselen verzet, zooals door Bilderdijk en Groen van Prinsterer, Da Costa en Dr. A. Kuyper duidelijk is gevoeld en uiteengezet.
De geheimzinnige macht, de stille kracht der overlevering houdt echter het gezag der Bijbelsche opvatting in stand en daardoor de verheldering van den geest met en benevens de verruiming des gemoeds tegen.
Hoogst eerwaardige menschen ontmoet men die alle hulp aan ongelukkigen weigeren omdat zij een ander geloof zijn toegedaan, terwijl de zoo onontbeerlijke samenwerking op het gebied van armenzorg, wetgeving en onderwijs telkens ontbreekt en dat alleen wegens verschil van inzicht tusschen de denkers van onzen tijd en die van de eerste eeuwen onzer jaartelling, zooals die zijn neergelegd in ’t O. en N. Testament.
Daarom moeten allen die van goeden wille zijn en zich als redelijke menschen willen gedragen met ons medewerken om waar dit mogelijk is het bijgeloof te bestrijden, ook zooals het zich voordoet in den Fetischdienst van een aantal boeken, die in ver­schillende tijden en zeer verschillenden geest opgesteld, reeds van te voren de onderstelling wettigen dat ze zelfs onderling nooit tot eenheid te brengen zijn, veel min gezag kunnen hebben voor de menschen der twintigste eeuw.
Mogen de aandachtige lezers der tegenstrijdige teksten mede het hunne doen om dat gezag te helpen ondermijnen.
Wij moeten het gezag van het geloof aan den Bijbel zien uit te roeien om plaats te maken voor de heerschappij der Rede.
Dr. Kuyper heeft gezegd òf we hebben de geopenbaarde waarheid in de Schrift òf wel een geopenbaarde waarheid is er niet.
Welnu, wij willen de menschen trachten te overtuigen dat dit laatste het geval is, ten einde daardoor redelijke bezinning de plaats te doen innemen van ongerijmde beschouwingen.

7

Wij strijden hiermede niet voor of tegen een of andere bepaalde wereldbeschouwing, ook niet voor of tegen den godsdienst, 1) maar alleen tegen het onvoorwaardelijke geloof in de kerk (den levenden paus) of den Bijbel (den papieren paus). En aangezien we nu in onze omgeving meestal Bijbelgeloovigen ontmoeten treden wij hoofdzakelijk en in de eerste plaats tegen dezen op.
Het geloof in de letter leidt tot de meest dwaze gevolgen.
Toen Luther tegen Zwingli te Marburg optrad in den strijd over het avondmaal, beriep hij zich daarbij op de letter.
Das Wort sie sollen lassen stan, was zijne leuze. Daarom schreef hij ook bij den aanvang van het twistgesprek, terstond met krijt op de tafel de woorden der Inzetting van het Avondmaal en wel omdat hij monnik was, in ’t Latijn. In den loop van ’t gesprek bracht Zwingli enkele teksten in ’t Grieksch te pas, maar werd door Luther barsch afgewezen, die alleen met Duitsch of Latijn te doen wilde hebben.
Beiden vergaten op te merken dat èn Duitsch èn Latijn èn Grieksch onvoldoende waren waar ’t de letter gold, — omdat Jezus Arameesch had gesproken. Deze woorden nu waren niet meer bekend en dus had men de discussies moeten staken.
In stede daarvan ontbrandde de Avondmaalsstrijd, die de geheele Christenheid in beroering bracht. Deze strijd berustte op de letter en de letter was verloren gegaan. Kan men zich iets onzinnigers denken? Toch is het geschied.
Laat ons toch op onze hoede zijn voor alles wat ongerijmd is.
Aan het absurde gelooft niemand, tenzij het in de Schrift staat (zie Tertulliaan en Calvijn).
Om die reden moet het Schriftgezag met alle middelen be­streden worden.

___________


Waar we nu de Schriftuurplaatsen tegenover elkander willen stellen, rijst de vraag welken tekst we daarbij hebben te volgen.
Het is bekend dat Jahwe, de God der Joden, zelf nooit anders dan in ’t Hebreeuwsch of Chaldeeuwsch gesproken heeft en de Heilige Geest die in de Apostelen woonde, zich altijd van’t Grieksch bediende. Al die talen zijn intusschen dood gegaan en daarom moet de menschheid zich thans met vertalingen van Gods woord behelpen.

1) Wij zien ons genoodzaakt deze waarschuwing hier in te lasschen, omdat nog altijd, zelfs bij zeer ontwikkelden, Bijbel en godsdienst eensluidende begrippen zijn, alsof er niet de moest verschillende godsdiensten ook buiten den Bijbel bestaan…..           
Dezulken denken nog als onze voorvaderen, voor welke Bijbel en godsdienst inderdaad één waren, zooals blijkt uit hot „hac nitimur” hunner munten. Met hac bedoelen zij dan religione on beeldden dit af door den Bijbel.

8

Welke vertaling moeten wij Hollanders nu bezigen?
Voor het O. T. beveelt zich als van zelven aan de vertaling, die in 1899 door Prof. Kuenen, Dr. Hooikaas, Prof. Kosters en Prof. Oort is uitgegeven; een vertaling die natuurlijk de voorkeur verdient boven die welke in 1637 op last van de Staten-Generaal is verschenen.
Wat het N. T. betreft zou de vertaling die in 1868 van wege de Algemeene Synode der Ned. Hervormde Kerk is uitgegeven, thans de aangewezene zijn, daar de Synode van 1868 toch wel iets beter op de hoogte zal zijn geweest dan die van 1619. Na die uitgave van 1868 ia echter in 1912 een nieuwe vertaling van het N. T. verschenen van de hand van Prof. Dr. H. Oort. De ontzaggelijke omvang die de tekstkritiek sinds het midden der vorige eeuw heeft gekregen, en die door Prof. Oort zorgvuldig in alle op­zichten is geraadpleegd, maken nu ook hierbij de keuze niet moeilijk.
Wie het N. Testament wil raadplegen, moet van deze hierziene vertaling gebruik maken.
De daarbij gevoegde uitvoerige Noten en Inleidingen, geven bovendien een hoogst gewaardeerde toelichting.
Wij hebben hier deze vertaling tot grondslag genomen en daar­door wordt verklaard, waarom de teksten dezer nieuwe uitgave van vorige uitgaven verschillen en waarom hier en daar teksten zijn weggelaten die zooals zij in de nieuwe vertaling voorkwamen geen tegenstrijdigheden bevatten.


HET BESTUUR.





Klik op bladzijde ter leesbaren vergrooting .

























Eenige typographische foutjes ongewijzigd.



39



De lezer wijte het niet aan ons, dat wij met de bijbelplaatsen gehandeld hebben, zooals wij in vorenstaande bladen hebben gedaan. Dat er in de 66 bijbelboeken (de zoogenaamde „apocryphe” boeken hebben wij buiten rekening gelaten) tegenstrijdigheden voorkomen, is, zal menigeen denken, de eenvoudigste zaak van de wereld. Die boeken toch zijn door zeer verschillende personen in verschil­lende tijden en onder verschillende omstandigheden geschreven, zij zijn van zeer onderscheiden aard: is het eene een geschiedverhaal, het andere is eene lierzang, een wijsgeerig stelsel, een scheppings­plan, een tooneelstuk (Job, Hooglied), een bruiloftslied (Ps. 45), een leerdicht (Ps. 112), een natuurbeschouwing (Ps. 104) enz. enz. hoe zou daarin in alle punten overeenstemming kunnen heerschen? 1)

En toch wil men het volk doen gelooven, dat de bijbel êén boek is, waarin het God behaagt heeft zich aan den mensch te leeren kennen, te openbaren.

„Immers van tweeën één: óf in de Schrift hebben we „geopenbaarde waarheid, óf wel eene geopenbaarde waarheid is er niet”. (Dr. A. Kuyper, Uit het woord 2de serie, 1ste bundel, blz. 96). Elders heet het in hetzelfde werk: „Wat nu de Heilige Schrift ons onderwijzen zal, zij daarbij geheel aan den Heiligen Geest overgelaten. Bij ons kan maar één ding onvoorwaardelijk, één be­sluit onomstootelijk vaststaan, t. w. dat ons het Amen uit de ziel zal komen, op elke openbaring die het God geliefd heeft ons te doen. Vast  dat we niet wringen zullen om krom te buigen wat recht is, en niet tornen zullen, om los te rijgen, wat vast is, noch ook in den trant der koopers op de markt handel zullen drijven in het heilige om òf te overvragen òf af te dingen, als kon ooit God iets schieten laten van zijn hoogheilig Wezen, om aan ons bekrompen denken genoegdoening te verschaffen ; maar dat we integendeel, onzen mond het zwijgen zullen opleggen, en zonder ooit ons denken te verkrachten of een tegenstelling te verzwijgen, die metterdaad voor ons bestaat, openlijk, onbewimpeld en ootmoedig dat denken gebieden zullen, nooit de hoogere autoriteit te loochenen van het denken Gods" (Uit het woord, blz. 257).





[1]) Hier komt nog bij, dat deze boeken een willekeurige bloemlezing zijn uit een zeer groot aantal:
  er waren bijv. een 50-tal evangeliën, waaruit het bekende 4-tal aangenomen werd, terwijl de andere verworpen werden — en dat de oor­spronkelijke boeken niet ongeschonden tot ons gekomen zijn. Er zijn stukken verloren gegaan, stukken bijgevoegd, verkeerd overgeschreven, onjuist vertaald enz. Zelfs Dr. A. Kuyper erkent dit. „De vraag of Markus 16 : 9—16 in de Schrift behoort, dan wel een inschuifsel is van menschelijken oorsprong, blijft nog steeds de deskundigen, ook onder de vereerders der Heilige Schrift, verdeelen”. Dr. Kuyper Uit het Woord 2e Serie, I deel bl. 201.



40



Interessant zou het voor ons zijn, zoo Dr. K. eens de goedheid had aan te toonen, hoe de bovenstaande teksten, waarin wij gepoogd hebben geen tegenstelling te verzwijgen, die metter­daad voor ons bestaat, (om met Dr. Kuyper te spreken) met elkander in overeenstemming te brengen zijn. Hoe de christenen en joden ,,zonder ooit hun denken te verkrachten" (zooals dezelfde Dr. Kuyper ook beweert, zie boven) geloof kunnen hechten aan de meest tegenstrijdige dingen, die in den bijbel voorkomen Hoe zij kunnen gelooven, dat God zulke tegenstrijdige zaken als onomstootelijke waarheden kan „ingegeven” hebben.



En onze moderne tegenstanders (of . . . geestverwanten, wat moeten wij zeggen?), ook zij schijnen, zoo geen goddelijke, dan toch een zeer bijzondere waarde aan de bijbelboeken toe te kennen, een geheel andere waarde bijvoorbeeld dan aan Vondel’s Bespielingen, aan Multatuli’s Minnebrieven of aan Spinoza’s werken. Om iets te noemen: wordt ooit, dan bij hooge uitzondering uit andere boeken gepreekt of gecatechiseerd?

Op dit laatste vooral is zeer veel aan te merken. De jeugd wordt nog altijd bezig gehouden met de verhalen uit het O. Testament. Aangezien daarin echter een geest spreekt die geheel van den onzen verschilt, moet 't verhaal altijd op allerlei wijzen verwrongen worden om er de moraal van te vatten.

Onze zedeleer is een andere dan die van het Oude en Nieuwe Testament. Nemen wij deze beiden dus tot grondslag, dan zal ons godsdienst-onderwijs onze zedeleer schaden inplaats van steunen.

Te bedenkelijker is dit, nu onafhankelijk van elk stelselmatig denken, dichters en romanschrijvers, op eigen gezag allerlei leeringen verkondigen, die door de bekoring van het schoone gereeden ingang vinden in het jeugdig gemoed.

De verwarring die nu heerscht in Kerk en Staat is het gevolg van de gronddwaling, dat men in den Bijbel nog altijd het boek blijft zien, waarin de hoogste waarheid ons verkondigd wordt.          

Onze tijd eischt een anderen grondslag voor onze zedeleer.